Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen, 1995- Kw4 2023
Gewijzigd op: 25 maart 2024
- Lijngrafiek
- Verticale staaf
- Horizontale staaf
- Let op: selectie wordt aangepast
Grafische presentatie
Delen
Gekopieerd naar klembord
- Tabeltoelichting
- Onderwerpen/classificaties
Tabelinformatie
Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen, 1995- Kw4 2023
INHOUDSOPGAVE 1. Toelichting 2. Definities en verklaring van symbolen 3. Koppelingen naar relevante tabellen en artikelen 4. Bronnen en methoden 5. Meer informatie 1. TOELICHTING Deze tabel bevat kerncijfers over de economische sectoren. Dit betreft o.a. de brutowinst voor belastingen voor de sector niet-financiële vennootschappen en financiële instellingen, het beschikbaar inkomen voor de sector huishoudens en het nationaal inkomen voor de totale economie. Deze kerncijfers worden samengesteld voor de totale economie en voor de hoofdsectoren van de economie: niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en het buitenland. Gegevens beschikbaar vanaf: Jaargegevens vanaf 1995. Kwartaalgegevens vanaf het eerste kwartaal 1999. Status van de cijfers: De gegevens van 1995 tot en met 2020 zijn definitief. Gegevens van 2021, 2022 en 2023 hebben de status voorlopig. Aangezien deze tabel is stopgezet, worden voorlopige gegevens niet meer definitief gemaakt. Wijzigingen per 24 juni 2024 Geen, deze tabel is stopgezet. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft onlangs de nationale rekeningen gereviseerd. Daarbij worden nieuwe bronnen, methoden en concepten doorgevoerd in de nationale rekeningen, zodat het beeld van de Nederlandse economie weer optimaal aansluit bij alle onderliggende statistieken, bronnen en internationale richtlijnen voor het samenstellen van de nationale rekeningen. Voor meer informatie zie paragraaf 3. Wanneer komen er nieuwe cijfers? Niet meer van toepassing. 2. DEFINITIES EN VERKLARING VAN SYMBOLEN Definities: Rekeningenstelsel In het rekeningenstelsel wordt de economie beschreven als een reeks samenhangende economische deelprocessen. De onderscheiden deelprocessen zijn achtereenvolgens: productie, inkomensvorming, primaire en secundaire inkomensverdeling, inkomensbesteding, herverdeling door kapitaaloverdrachten, kapitaalvorming en financiering. Elk deelproces wordt beschreven in een afzonderlijke rekening. Institutionele sectoren De sectoren zijn conform de criteria van het Europese systeem van rekeningen (ESR) onderscheiden in niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens en IZW huishoudens. Verklaring van symbolen: niets (blanco) : het cijfer kan op logische gronden niet voorkomen . : het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim * : voorlopige cijfers ** : nader voorlopige cijfers 3. KOPPELINGEN NAAR RELEVANTE TABELLEN EN ARTIKELEN Relevante tabellen: Deze tabel wordt opgevolgd door tabel Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen. Relevante artikelen: Informatie over de revisie 2021 van de nationale rekeningen. Informatie over de update Statlinetabellen van de nationale rekeningen na revisie 2021. Informatie over het publicatie- en revisiebeleid en de bijstellingen van de nationale rekeningen. Meer informatie is te vinden op de themapagina Macro-economie. 4. BRONNEN EN METHODEN De onderzoeksmethode van deze tabel is te vinden in de onderzoeksbeschrijving Sectorrekeningen. 5. MEER INFORMATIE Infoservice Copyright (c) Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen Verveelvoudiging is toegestaan, mits CBS als bron wordt vermeld.
-
Onderwerpen
-
Totaal binnenlandse sectoren
De totale economie is gedefinieerd als het geheel van binnenlandse institutionele instellingen en huishoudens. Zij bestaat uit niet-financiële bedrijven, financiële instellingen, overheid, huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. de huishoudens.
-
Bruto binnenlands product marktprijzen
Het bruto binnenlands product (bbp) is een maat voor de omvang van de economie. De verandering van het volume van het bbp in een bepaalde tijdsperiode is een maat voor de groei (of krimp) van de economie. Het bruto binnenlands product tegen marktprijzen is het eindresultaat van de productieve activiteiten van ingezeten productie-eenheden. Het kan op drie manieren worden gedefinieerd: - vanuit het oogpunt van de productie: het bbp is de som van de bruto toegevoegde waarde van alle institutionele sectoren of bedrijfstakken en het saldo van productgebonden belastingen en subsidies (die niet aan sectoren en bedrijfstakken worden toegerekend). Het is eveneens de sluitpost van de productierekening van de totale economie; - vanuit het oogpunt van de bestedingen: het bbp is de som van de finale bestedingen aan goederen en diensten door ingezeten institutionele eenheden (consumptie en bruto-investeringen) en het saldo van uitvoer en invoer van goederen en diensten; - vanuit het oogpunt van het inkomen: het bbp is de som van de bestedingen in de inkomensvormingsrekening van de totale economie (beloning van werknemers, belastingen op productie en invoer exclusief subsidies, bruto-exploitatieoverschot en gemengd inkomen van de totale economie). Door het bbp te verminderen met het verbruik van vaste activa, wordt het netto binnenlands product (nbp) tegen marktprijzen verkregen.
-
Verbruik van vaste activa
De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd. Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.
-
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (bruto) Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat. In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten de afschrijvingen worden bekostigd.
-
Nationaal inkomen (bruto)
Het totaal van de door ingezeten institutionele eenheden ontvangen primaire inkomens: beloning van werknemers, netto-exploitatieoverschot / netto gemengd inkomen, het saldo van ontvangen en betaald inkomen uit vermogen en de belastingen op productie en invoer minus subsidies. Inkomens uit vermogen die van de ene binnenlandse sector naar de andere gaan, vallen in dit inkomensbegrip tegen elkaar weg. Het bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) is gelijk aan het bbp minus het primaire inkomen dat ingezeten eenheden aan niet-ingezeten eenheden betalen plus het primaire inkomen dat ingezeten eenheden uit het buitenland ontvangen. De afdrachten van lidstaten aan de Europese Unie is voor een groot deel gebaseerd op het bruto nationaal inkomen. Het begrip nationaal inkomen is geen productie-, maar een inkomensbegrip; het is daarom relevanter indien het netto wordt uitgedrukt, dat wil zeggen na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).
-
Beschikbaar nationaal inkomen (bruto)
De som van de netto beschikbare inkomens van de institutionele sectoren. Het netto nationaal beschikbaar inkomen is gelijk aan het netto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) minus de inkomensoverdrachten (belastingen op inkomen, vermogen enz., sociale premies, sociale uitkeringen en overige inkomensoverdrachten) die aan niet-ingezeten eenheden worden betaald, plus de inkomensoverdrachten die ingezeten eenheden uit het buitenland ontvangen. Doorgaans wordt het netto-begrip gebruikt, dat wil zeggen: na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).
-
Nationale besparingen (bruto)
Het gedeelte van het nationaal beschikbaar inkomen dat niet voor consumptieve bestedingen is gebruikt. De nationale besparingen zijn de som van de besparingen van alle institutionele sectoren. Doorgaans wordt voor de nationale besparingen het netto-begrip gebruikt, dat wil zeggen: na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).
-
Investeringen (bruto)
Uitgaven aan productiemiddelen die langer dan één jaar worden ingezet tijdens een productieproces. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een gebouw, woning, vervoermiddel of een machine. Dit in tegenstelling tot goederen of diensten die tijdens het productieproces worden opgebruikt, zoals ijzererts, het intermediair verbruik. Vaste activa kunnen in de loop der jaren in waarde verminderen door slijtage of omdat bijvoorbeeld de techniek veroudert (economische veroudering). Dit wordt verbruik van vaste activa genoemd (ook wel afschrijvingen genoemd). Bij bruto-investeringen zijn deze niet afgehaald van de waarde van de investeringen, bij netto-investeringen is dit wel het geval. De volgende investeringsgoederen worden onderscheiden: bouwwerken, vervoermiddelen, machines en installaties, telecommunicatieapparatuur , wapensystemen (inbegrepen bij machines), computers, software, onderzoek en ontwikkeling, in cultuur gebrachte activa (bv. vee en bomen), exploratie en evaluatie van minerale reserves, kosten van eigendomsoverdracht voor niet-geproduceerde activa en intellectuele-eigendommen.
-
Nationaal vorderingensaldo
Het nationaal vorderingensaldo is het saldo van middelen en bestedingen op de lopende rekening en de kapitaalrekening van de gezamenlijke binnenlandse sectoren. In de financiële rekening van Nederland geeft het saldo aan voor welk bedrag nieuwe leningen zijn aangegaan met het buitenland en/of financiële activa zijn verkocht (bij een tekort) of voor welk bedrag schulden zijn afgelost aan het buitenland en/of financiële activa zijn gekocht (bij een overschot). Het vorderingensaldo is dan ook in theorie gelijk aan de mutatie van de saldo van vorderingen en schulden ten opzichte van het buitenland. In praktijk bestaat er echter een statistisch verschil tussen die twee.
-
Saldo kredieten aan private sector
De particuliere kredietstroom geeft weer hoeveel de schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven zijn toegenomen (of afgenomen), waarbij prijsveranderingen van obligaties en geldmarktpapier niet worden meegerekend. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend. De particuliere kredietstroom is een indicator op het Macro Economisch Scoreboard en als zodanig onderdeel van de Macro economisch Imbalances Procedure (MIP). In dat kader wordt de particuliere kredietstroom berekend als percentage van het bbp. De interpretatie hiervan is: Een hoge kredietstroom aan de private sector, bestaande uit de niet-financiële vennootschappen, de huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, vergroot de kwetsbaarheid van de betrokken sectoren voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden en inflatie. Ook sterke prijsveranderingen in financiële en niet-financiële activa kunnen hun oorsprong hebben in hoge kredietverlening aan de private sector. De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 14 %.
-
Krediet aan private sector, ultimo stand
De schuld van de private sector omvat de totale schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend. De schuld van de private sector is een indicator op het Macro Economisch Scoreboard en als zodanig onderdeel van de Macro Economic Imbalances Procedure. In dat kader wordt de schuld van de private sector berekend als percentage van het bbp. De interpretatie hiervan is: Een hoge schuldpositie vergroot de kwetsbaarheid van de private sector voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden of inflatie. Een gedeelte van de uitstaande schuld moet periodiek geherfinancierd worden. Een stijging van de rente kan er toe leiden dat kredietnemers voor hogere periodieke rentelasten komen te staan. Een verslechtering van de conjunctuur kan banken er toe bewegen strengere eisen te stellen m.b.t. onderpand. Dit kan ertoe leiden dat huishoudens minder hypotheek kunnen krijgen met potentiële gevolgen voor de ontwikkelingen op de woningmarkt en in de bouwsector. De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 133 %.
-
Arbeidsvolume werkzame personen
De hoeveelheid arbeid die in een bepaalde periode is ingezet. Het arbeidsvolume kan worden uitgedrukt in banen, arbeidsjaren of gewerkte uren. Werkzame personen zijn alle personen die een baan hebben bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week, ook als zij arbeid verrichten die op zichzelf genomen legaal is, maar waarvan de beloning aan de registratie door fiscus en sociale zekerheidsautoriteiten wordt onttrokken ('zwarte arbeid'); of tijdelijk geen arbeid verrichten maar wel doorbetaald krijgen (bijvoorbeeld bij ziekte of vorstverlet); of als zij tijdelijk onbetaald verlof hebben opgenomen. Werkzame personen kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen. Werknemers zijn personen die in een bepaalde periode arbeid verrichten voor loon of salaris, in geld of in natura. Zelfstandigen zijn personen die een inkomen ontvangen door voor eigen rekening of risico arbeid te verrichten in het bedrijf of het beroep dat zij zelfstandig uitoefenen. Ook meewerkende gezinsleden worden tot zelfstandigen gerekend, tenzij zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan.
-
-
Niet-financiële vennootschappen
De sector niet-financiële vennootschappen bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van goederen en niet-financiële diensten. Onder deze sector vallen: - alle vennootschappen (nv's, bv's, cv's, vof's) en coöperatieve verenigingen die niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Ook grote zelfstandig opererende (niet-financiële) ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid worden tot de niet-financiële vennootschappen gerekend. Voorbeelden van deze zogenoemde quasi-vennootschappen zijn grote familiebedrijven; - alle instellingen zonder winstoogmerk (stichtingen en verenigingen) die voor de markt produceren en niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Voorbeelden zijn bejaardentehuizen, ziekenhuizen en woningcorporaties. Minimaal 50 procent van de productiekosten dient door de verkoop gedekt te worden anders wordt de betreffende instelling gerekend tot de sector overheid of de sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens; - overheidsbedrijven (vennootschappen die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van de overheid) zoals de Nederlandse Spoorwegen.
-
Bruto toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de 'productiewaarde' of 'output') minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt, het 'intermediair verbruik'. 'Basisprijzen' wil zeggen de prijzen zijn die door producenten zijn ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er namelijk vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld.
-
Exploitatieoverschot (bruto)
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat. In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten de afschrijvingen worden bekostigd.
-
Brutowinst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden. De brutowinst vóór belasting van de niet-financiële vennootschappen wordt als volgt berekend: Bruto exploitatieoverschot plus ontvangen inkomen uit vermogen (rente, dividenden, etc.) minus betaalde rente minus betaald inkomen uit grond en minerale reserves
-
Winst van buitenlandse dochters
Winst van buitenlandse dochters van niet-financiële vennootschappen. De winst betreft zowel de uitgekeerde winst in de vorm van dividend als de ingehouden winsten.
-
Winstquote
De winstquote wordt bepaald door het bruto exploitatieoverschot te delen door de bruto toegevoegde waarde. Deze winstgevendheid-indicator geeft het aandeel in de toegevoegde waarde van de beloning voor het ingezette kapitaal tijdens het productieproces. Het is het complement van het aandeel van arbeidskosten (plus netto belastingen op productie) in de toegevoegde waarde. Het bruto exploitatieoverschot is een benadering van de operationele winst voor afschrijving.
-
Investeringsquote
Bruto investeringen in vaste activa zijn uitgaven voor geproduceerde materiële of immateriële activa die langer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt, zoals gebouwen, woningen, machines, vervoermiddelen en dergelijke. De investeringsquote geeft het aandeel van de investeringen in vaste activa ten opzichte van de toegevoegde waarde gemaakt tijdens het productieproces.
-
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
-
-
Financiële instellingen
De sector financiële instellingen bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van financiële diensten. de sector financiële instellingen bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van financiële diensten. Tot dergelijke institutionele eenheden behoren alle vennootschappen en quasivennootschappen die zich hoofdzakelijk bezighouden met: - financiële intermediatie (financiële intermediairs), en/of - financiële hulpdiensten (financiële hulpbedrijven). Onder financiële intermediatie wordt verstaan de activiteit waarbij een institutionele eenheid door het verrichten van transacties op de financiële markt voor eigen rekening financiële activa verwerft en verplichtingen aangaat. De activa en passiva van financiële intermediairs worden in het proces van financiële intermediatie getransformeerd of herverpakt wat betreft bijvoorbeeld looptijd, omvang, risico et cetera. Financiële hulpdiensten zijn diensten die verband houden met financiële intermediatie, maar die zelf geen financiële intermediatie betreffen.
-
Bruto toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de 'productiewaarde' of 'output') minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt, het 'intermediair verbruik'. 'Basisprijzen' wil zeggen de prijzen zijn die door producenten zijn ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er namelijk vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld.
-
Bruto winst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden. De brutowinst vóór belasting van de financiële instellingen is exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (BFI's, CFI's) en wordt als volgt berekend: bruto exploitatieoverschot plus ontvangen inkomen uit vermogen (rente, dividenden, etc.) minus betaalde rente minus inkomen uit vermogen toegerekend aan polishouders minus betaald inkomen uit grond en minerale reserves
-
Winst van buitenlandse dochters
Winst van buitenlandse dochters van financiële instellingen is exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband . De winst betreft zowel het uigekeerde winst in de vorm van dividend als de ingehouden winsten.
-
Financieel vermogen
Het financieel vermogen is het saldo van vorderingen en schulden. De vorderingen bestaan vooral uit banktegoeden, effecten en uitgeleend geld. De schulden zijn vooral geleend geld. Heeft een sector meer vorderingen dan schulden dan spreken we van een positief financieel vermogen. Als er meer schulden zijn dan vorderingen dan is het financieel vermogen negatief en spreken we van een nettoschuld.
-
Ontvangen inkomen uit vermogen
Het ontvangen inkomen uit vermogen van financiële instellingen exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers in concernverband, bestaat uit rente, dividend, inkomen onttrokken aan quasi's en inkomen uit grond en minerale reserves. De verhouding tussen het ontvangen inkomen uit vermogen en de totale vorderingen is een maat voor de opbrengsten van de vorderingen.
-
Betaald inkomen uit vermogen
Het betaald inkomen uit vermogen van financiële instellingen exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers in concernverband, bestaat uit rente, dividend, inkomen onttrokken aan quasi's en inkomen uit grond en minerale reserves. De verhouding tussen betaald inkomen uit vermogen en de totale schulden is een maat voor kosten van de schulden.
-
Liquiditeit ratio monetaire instellingen
De liquiditeitsratio van monetaire financiële instellingen is een maat voor de mate van liquiditeit. Deze wordt berekend als de verhouding van de liquide middelen en de totale vorderingen.
-
Financiële activa pensioenfondsen
Financiële activa zijn in geld uitgedrukte vorderingen op derden. Het betreft hier de financiële activa van pensioenfondsen, welke voor het merendeel uit beleggingen bestaan.
-
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
-
-
Overheid geconsolideerd
De overheid bestaat ten eerste uit eenheden die uitvoerende, wetgevende en rechterlijke bevoegdheden op nationaal of regionaal niveau hebben. Zij hebben daarmee de bevoegdheid belastingen en andere verplichte heffingen op te leggen en wetten vast te stellen die het gedrag van economische eenheden beïnvloeden. Het gaat hierbij in Nederland om het rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Daarnaast worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de eerder genoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren. Van niet-marktproductie is sprake als de verkoopopbrengsten structureel minder zijn dan 50 procent van de productiekosten. Dergelijke entiteiten zijn vaak opgericht voor specifieke taken, zoals de aanleg van wegen of de niet-marktproductie van diensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs of onderzoek. Op deze wijze worden onder meer ook ProRail en de Open Universiteit tot de overheid gerekend. Nederlandse overheidsinstellingen die werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades, behoren ook tot de Nederlandse overheid. Omgekeerd worden buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en het Internationaal gerechtshof, daar niet toe gerekend. Niet tot de sector overheid behoren bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank (DNB), de NS, ziekenhuizen en energiebedrijven, maar ook sommige Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) als het Kadaster. Zij worden wel in min of meerdere mate gecontroleerd door de overheid. Hun diensten en goederen worden echter (grotendeels) gefinancierd via tarieven, waardoor er sprake is van marktproductie. De sector overheid bestaat uit drie subsectoren: centrale overheid, lokale overheid en sociale zekerheidsfondsen. De belangrijkste economische functies van de overheid zijn: - het verschaffen van goederen en diensten aan de gemeenschap, hetzij voor collectieve consumptie, zoals bij openbaar bestuur, defensie en wetshandhaving, hetzij voor individuele consumptie, zoals bij onderwijs, gezondheidszorg, recreatie en culturele voorzieningen, en de financiering hiervan uit belastingmiddelen en andere inkomsten; - het herverdelen van inkomen en vermogen door middel van overdrachten, zoals door belastingen en sociale uitkeringen; - het verrichten van andere vormen van niet-marktproductie.
-
Totaal inkomsten
Totale inkomsten van de overheid. Tot de inkomsten behoren belastingen, premies wettelijke sociale verzekering, marktproductie, inkomen uit vermogen, overige inkomsten niet elders gespecificeerd (investeringen in eigen beheer, betalingen voor niet-marktoutput, niet-productgebonden subsidies, toegerekende sociale premies, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten). Verkopen van investeringsgoederen en gronden zijn onder de uitgaven opgenomen met een minteken. De totale inkomsten van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de totale inkomsten van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
-
Belasting- en premieontvangsten
Het totaal van belastingen en wettelijke sociale premies die de overheid ontvangt. Belastingen zijn verplichte betalingen aan de overheid zonder dat hier een direct aanwijsbare individuele tegenprestatie tegenover staat, die door de nationale overheid of door de instellingen van de Europese Unie worden opgelegd. De belastingen worden onderverdeeld in: - belastingen op productie en invoer; - belastingen op inkomen en vermogen; - vermogensheffingen. Premies zijn betalingen die door huishoudens worden betaald aan wettelijke sociale verzekeringsinstellingen, verzekeringsmaatschappijen of pensioenfondsen met sociale verzekeringsregelingen ter financiering van de sociale uitkeringen. De belasting- en premieontvangsten van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de belasting- en premieontvangsten van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
-
Totaal uitgaven
Totale uitgaven van de overheid. Tot de uitgaven behoren de beloning van werknemers, intermediair verbruik, investeringen, uitkeringen wettelijke sociale verzekering, uitkeringen sociale voorziening, subsidies, inkomen uit vermogen, overige uitgaven niet elders gespecificeerd (niet-productgebonden belastingen op productie, uitkeringen rechtstreeks door werkgevers, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten, saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa). Afschrijvingen worden niet gerekend tot de uitgaven, investeringen wel. De totale uitgaven van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de totale uitgaven van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
-
Overheidsschuld (EMU)
De geconsolideerde schuld van de overheid, exclusief de transitorische schuld en de schuld op de titel financiële derivaten, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Geconsolideerd wil zeggen dat schulden tussen overheden onderling niet meetellen in de schuld van de overheid. De schuldtitels zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. De overheidsschuld als percentage van het bbp heet ook wel de schuldquote. Door het verschil in waarderingsgrondslag is de som van de schuldtitels van de overheidsschuld (nominaal) niet gelijk aan de som van de schuldtitels in de nationale rekeningen (marktwaarde). De schuld bestaat uit de titels: deposito's, kortlopende schuldbewijzen, langlopende schuldbewijzen, kortlopende leningen en langlopende leningen. De overheidsschuld (ook wel EMU-schuld genoemd) is één van de onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. EMU staat voor Economische en Monetaire Unie. Het bbp is het eindresultaat van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle bedrijfsklassen samen, aangevuld met enkele transacties die niet naar bedrijfsklassen worden verdeeld. De overheidsschuld per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de overheidsschuld aan het eind van het verslagkwartaal, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
-
Overheidssaldo (EMU)
Het saldo van uitgaven en inkomsten van de overheid, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Dit is gelijk aan het vorderingensaldo van de sector overheid in de nationale rekeningen. Het overheidssaldo (ook wel EMU-saldo genoemd) is één van de onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. Een positief getal betekent een overschot en een negatief getal een tekort. Het bbp is het eindresultaat van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle bedrijfsklassen samen, aangevuld met enkele transacties die niet naar bedrijfsklassen worden verdeeld. Het overheidssaldo per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de som van het overheidssaldo in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de som van het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
-
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
-
-
Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish.
Huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens (IZWh). De sector huishoudens bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasivennootschap worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen. Tot de sector huishoudens behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in Nederland verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse huishoudens gerekend. Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten. Indien de tot de huishoudens gerekende personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf ook tot de huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen (eenmanszaken). Grote, zelfstandig opererende ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid (quasi-vennootschappen) behoren echter tot de (niet-financiële of financiële) vennootschappen. De sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) bestaat uit izw's met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn. De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
-
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (bruto) Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat. In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten de afschrijvingen worden bekostigd.
-
Gemengd inkomen
Het gemengd inkomen bestaat voornamelijk uit het inkomen van zelfstandigen (ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid). Dit inkomen uit zelfstandige activiteit heeft kenmerken van loon en kenmerken van winst omdat werkzaamheden in de hoedanigheid van ondernemer zijn uitgevoerd. Ook valt onder het gemengd inkomen het inkomen uit verhuur van woningen en het inkomen dat verdiend wordt in de grijze en illegale economie.
-
Beschikbaar inkomen (bruto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten).
-
Reëel beschikbaar inkomen (netto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten). Primair inkomen is gedefinieerd als inkomen uit de beloning van werknemers, rente, dividenden, belastingen en subsidies op productie en invoer. Het secundair of beschikbaar inkomen wordt besteed aan consumptie en vrije besparingen. Het reëel beschikbaar inkomen is het beschikbaar inkomen na correctie voor inflatie. De inflatie is de prijsmutatie van de consumptieve uitgaven van huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens). De procentuele mutatie van het reëel beschikbaar inkomen wordt berekend op basis van voortschrijdende jaartotalen. Het reëel beschikbaar inkomen van een verslagkwartaal plus dat van de drie voorafgaande kwartalen wordt gedeeld door de som van de vier overeenkomstige kwartaalcijfers een jaar eerder. De mutatie voor het vierde kwartaal is daarmee gelijk aan de mutatie voor het jaar.
-
Alternatief beschikbaar inkomen (bruto)
Het alternatief beschikbaar inkomen is het beschikbaar inkomen van huishoudens aangevuld met de bestedingen van overheid en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens aan sociale overdrachten in natura. Deze variabele vergemakkelijkt vergelijkingen in de tijd en in internationaal verband aangezien er sprake is van verschillen en wijzigingen in de economische en sociale omstandigheden.
-
Consumptieve bestedingen (bruto)
Uitgaven aan goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele of collectieve behoeften. De consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland worden gedaan, maar het gaat altijd om uitgaven door ingezeten institutionele eenheden, dat wil zeggen in Nederland gevestigde huishoudens en overheidsinstanties. Consumptieve bestedingen worden gedaan door huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, en de overheid. Ondernemingen consumeren niet: kosten aan goederen en diensten die ondernemingen maken ten behoeve van hun productie vallen hier niet onder, maar onder intermediair verbruik of investeringen. De overheid is een speciaal geval. Ook de overheid kent intermediair verbruik, naar analogie van ondernemingen. Maar de productie die de overheid levert en waar niet rechtstreeks voor wordt betaald, niet-markt-output (veiligheid bijvoorbeeld), valt onder de overheidsconsumptie. Het heet dat de overheid 'haar eigen productie consumeert'. Binnen de nationale rekeningen moet alles wat wordt geproduceerd namelijk ook worden afgenomen. Dat de consumptie van de overheidsproductie bij de overheid zelf is neergelegd, is een conventie. Daarnaast bevat de overheidsconsumptie ook door de overheid verstrekte sociale uitkeringen in natura zoals basiszorg (gefinancierd uit AWBZ en de Zorgverzekeringswet) en huurtoeslag.
-
Vrije / individuele besparingen
Het deel van het beschikbaar (nationaal) inkomen dat niet gebruikt wordt voor de (nationale) consumptieve bestedingen. De som van de vrije besparingen en het saldo van ontvangen kapitaaloverdrachten is beschikbaar voor investeringen, beleggingen in financiële activa of het aflossen van schulden.
-
Spaarquote
De spaarquote wordt berekend door het bruto beschikbaar inkomen, gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening, minus de consumptieve bestedingen te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.
-
Investeringsquote
Bij de huishoudens bepalen woningen het grootste deel van de investeringen. Het overige deel wordt gevormd door machines, vervoermiddelen en dergelijke van zelfstandigen en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. Consumptiegoederen, zoals personenauto's, maken geen deel uit van de investeringen maar worden beschouwd als consumptieve bestedingen. De investeringsquote wordt bepaald door de bruto investeringen in vaste activa te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.
-
Spaartegoeden en overige deposito's
Dit zijn alle spaartegoeden van particulieren en deposito's (in euro's en in vreemde valuta) bij binnen- en buitenlandse banken waarover niet onmiddellijk en volledig kan worden beschikt.
-
Verzekerings- en pensioenregelingen
Verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen zijn in zes subcategorieën onderverdeeld: technische voorzieningen schadeverzekering - levensverzekerings- en lijfrenterechten - pensioenrechten - aanspraken van pensioenfondsen op pensioenbeheerders - rechten op niet-pensioenuitkeringen - voorzieningen voor claims in het kader van standaardgaranties-
-
Voorzieningen pensioenverzekeringen
Pensioenvoorzieningen zijn vorderingen van huishoudens op ingezeten pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die betrekking hebben op de pensioenverzekering van werknemers of zelfstandigen. De veranderingen in pensioenvoorzieningen zijn als volgt opgebouwd: werkelijke pensioenpremies (bruto) min: vergoeding van verzekeringsdiensten (= consumptie) plus: aanvulling uit beleggingsinkomen = pensioenpremies min: pensioenuitkeringen plus: toegerekende kapitaaloverdrachten = veranderingen in pensioenvoorzieningen
-
Woninghypotheken
Totaal van de hypothecaire leningen. Dit zijn langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt. Het betreft hier de waarde van de woninghypotheken aan het einde van de betreffende periode.
-
Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken
Dit is het saldo van de opgenomen en afgeloste hypothecaire leningen in een periode. Het betreft langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt.
-
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
-
Arbeidsvolume zelfstandigen
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door zelfstandigen die in een bepaalde periode is ingezet. Zelfstandigen zijn personen die arbeid verrichten voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep.
-
-
Buitenland
Onder de sector buitenland wordt een groep eenheden verstaan die niet worden gekenmerkt door hun functie of inkomensbron. Het omvat niet-ingezeten eenheden, voor zover deze transacties plegen met ingezeten institutionele eenheden of andere economische banden hebben met ingezeten eenheden. De buitenlandrekeningen geven een overzicht van de economische betrekkingen tussen de nationale economie en het buitenland. De instellingen van de EU en internationale organisaties behoren ook hiertoe. Het buitenland is geen sector waarvoor een volledig rekeningenstelsel moet worden samengesteld, maar wordt gemakshalve als sector behandeld. Sectoren worden verkregen door opsplitsing van de totale economie in homogene groepen van ingezeten institutionele eenheden die wat hun economisch gedrag, doelstellingen en functies betreft, bepaalde overeenkomsten vertonen. Dit geldt niet voor de sector buitenland: onder deze sector vallen de transacties en overige stromen van niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, instellingen zonder winstoogmerk, huishoudens en overheid enerzijds met niet-ingezeten institutionele eenheden anderzijds, alsmede andere economische betrekkingen tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, bijvoorbeeld vorderingen van ingezetenen op niet-ingezetenen.
-
Aandeel uitvoeroverschot in bbp
Het saldo van de uitvoer en de invoer uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product.
-
Uitvoeroverschot
Het saldo van de uitvoer en de invoer.
-
Saldo primaire inkomens buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde beloning van werknemers, belastingen en subsidies op productie en invoer en inkomen uit vermogen.
-
Saldo inkomensoverdrachten buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde belasting op inkomen en vermogen, sociale premies, sociale uitkeringen (in geld), overige inkomensoverdrachten en correctie voor mutaties in pensioenrechten.
-
Saldo kapitaaloverdrachten buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde kapitaaloverdrachten. Kapitaaloverdrachten zijn transacties, of in geld of in natura, waarbij het eigendom van de activa (geen voorraden of geld) wordt overgedragen van de ene institutionele sector naar een andere sector. De ontvangst van een kapitaaloverdracht is over het algemeen bedoeld om investeringen in vaste activa, of andere langetermijnuitgaven, van de ontvanger te financieren.
-
Saldo lopende rekening
Het overschot (indien negatief) of het tekort (indien positief) van de totale economie op zijn lopende transacties (handel in goederen en diensten, primair inkomen, inkomensoverdrachten) met het buitenland. Het saldo van de lopende transacties met het buitenland vormt de sluitpost van de rekening voor inkomenstransacties met het buitenland en is opgebouwd uit drie onderdelen: - het uitvoeroverschot, dat is het bedrag waarmee de uitvoer de invoer overtreft - het saldo uit het buitenland ontvangen primaire inkomens. De primaire inkomens omvatten belastingen op productie en invoer, subsidies, beloning van werknemers en inkomen uit vermogen, zoals rente en dividend - het saldo uit het buitenland ontvangen inkomensoverdrachten. De inkomensoverdrachten omvatten de dividendbelasting, de uitkeringen sociale verzekering en de overige inkomensoverdrachten. Het saldo van de lopende transacties met het buitenland is tevens gelijk aan de netto nationale besparingen minus de netto investeringen in vaste activa (inclusief de veranderingen in voorraden).
-
Extern vermogen
Het netto extern vermogen is het saldo van het financiële vermogensbezit in het buitenland en het buitenlands financiële vermogensbezit in Nederland.
-
Extern vermogen; marktwaarde
Het extern vermogen is het saldo van het financiële vermogensbezit in het buitenland en het buitenlands financiële vermogensbezit in Nederland. De marktwaardecorrectie corrigeert de waarde van de buitenlandse kapitaaldeelnemingen van beursgenoteerde moederondernemingen op basis van hun beurswaarde.
-
-
-
Perioden
-
2021 1e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2021 2e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2021 3e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2021 4e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2021*
Voorlopige cijfers
-
2022 1e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2022 2e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2022 3e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2022 4e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2022*
Voorlopige cijfers
-
2023 1e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2023 2e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2023 3e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2023 4e kwartaal*
Voorlopige cijfers
-
2023*
Voorlopige cijfers
-
Toon opties
Variabelen kunnen gesleept worden naar de kop, rijen of kolommen van de tabel. In de kop is maar één item van een variabele te selecteren.
| |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2021 1e kwartaal* | 2021 2e kwartaal* | 2021 3e kwartaal* | 2021 4e kwartaal* | 2021* | 2022 1e kwartaal* | 2022 2e kwartaal* | 2022 3e kwartaal* | 2022 4e kwartaal* | 2022* | 2023 1e kwartaal* | 2023 2e kwartaal* | 2023 3e kwartaal* | 2023 4e kwartaal* | 2023* | ||
Totaal binnenlandse sectoren Bruto binnenlands product marktprijzen | mln euro | 203 160 | 220 430 | 217 899 | 229 098 | 870 587 | 226 933 | 241 615 | 238 450 | 251 551 | 958 549 | 249 558 | 262 920 | 255 242 | 266 366 | 1 034 086 | |
Verbruik van vaste activa | mln euro | 36 087 | 36 460 | 36 831 | 37 336 | 146 714 | 39 413 | 39 576 | 39 817 | 40 285 | 159 091 | 41 911 | 42 098 | 42 366 | 42 867 | 169 242 | |
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen | mln euro | 89 844 | 86 104 | 99 224 | 98 845 | 374 017 | 99 701 | 96 236 | 111 387 | 108 063 | 415 387 | 113 072 | 105 247 | 117 407 | 113 149 | 448 875 | |
Nationaal inkomen (bruto) | mln euro | 209 750 | 225 712 | 222 931 | 226 110 | 884 503 | 229 877 | 235 105 | 242 299 | 242 342 | 949 623 | 250 166 | 260 031 | 260 974 | 257 141 | 1 028 312 | |
Beschikbaar nationaal inkomen (bruto) | mln euro | 207 454 | 223 677 | 221 299 | 225 377 | 877 807 | 228 080 | 234 321 | 240 677 | 240 619 | 943 697 | 248 511 | 258 830 | 259 332 | 256 616 | 1 023 289 | |
Nationale besparingen (bruto) | mln euro | 73 554 | 76 249 | 71 560 | 71 559 | 292 922 | 76 250 | 72 524 | 76 330 | 67 286 | 292 390 | 76 984 | 80 824 | 80 757 | 73 602 | 312 167 | |
Investeringen (bruto) | mln euro | 45 605 | 48 850 | 45 930 | 47 075 | 187 460 | 48 714 | 56 653 | 51 244 | 46 912 | 203 523 | 49 894 | 57 825 | 49 030 | 50 988 | 207 737 | |
Nationaal vorderingensaldo | mln euro | 27 913 | 27 943 | 25 708 | 24 510 | 106 074 | 27 313 | 111 040 | 29 857 | 26 839 | 195 049 | 26 818 | 22 123 | 31 568 | 21 659 | 102 168 | |
Saldo kredieten aan private sector | % bbp | -0,9 | 2,6 | 2,9 | 9,6 | 9,6 | 8,9 | 8,1 | 12,3 | 6,9 | 6,9 | 4,9 | 2,7 | -0,4 | 1,7 | 1,7 | |
Krediet aan private sector, ultimo stand | % bbp | 236,2 | 231,5 | 227,7 | 223,7 | 223,7 | 219,7 | 218,0 | 220,0 | 210,1 | 210,1 | 200,6 | 196,8 | 195,8 | 191,7 | 191,7 | |
Arbeidsvolume werkzame personen | 1000 arbeidsjaren | . | . | . | . | 7 859 | . | . | . | . | 8 145 | . | . | . | . | . | |
Niet-financiële vennootschappen Bruto toegevoegde waarde | mln euro | 116 533 | 127 365 | 127 082 | 131 185 | 502 165 | 132 722 | 141 888 | 140 539 | 142 951 | 558 100 | 145 822 | 152 156 | 147 652 | 150 305 | 595 935 | |
Exploitatieoverschot (bruto) | mln euro | 51 015 | 46 646 | 58 406 | 57 727 | 213 794 | 57 685 | 53 416 | 66 324 | 60 427 | 237 852 | 62 988 | 55 100 | 66 436 | 61 623 | 246 147 | |
Brutowinst vóór belasting | mln euro | 69 706 | 69 302 | 78 038 | 82 148 | 299 194 | 85 094 | 81 738 | 91 683 | 85 833 | 344 348 | 79 939 | 74 834 | 91 330 | 81 266 | 327 369 | |
Winst van buitenlandse dochters | mln euro | 17 739 | 18 749 | 17 997 | 21 887 | 76 372 | 25 537 | 26 283 | 25 410 | 23 236 | 100 466 | 15 428 | 15 021 | 20 414 | 13 150 | 64 013 | |
Winstquote | % toegevoegde waarde | 43,8 | 36,6 | 46,0 | 44,0 | 42,6 | 43,5 | 37,6 | 47,2 | 42,3 | 42,6 | 43,2 | 36,2 | 45,0 | 41,0 | 41,3 | |
Investeringsquote | % toegevoegde waarde | 19,6 | 18,4 | 15,3 | 17,9 | 17,7 | 17,9 | 18,7 | 15,3 | 18,0 | 17,5 | 18,8 | 19,0 | 15,4 | 16,8 | 17,5 | |
Arbeidsvolume werknemers | 1000 arbeidsjaren | . | . | . | . | 4 941 | . | . | . | . | 5 107 | . | . | . | . | . | |
Financiële instellingen Bruto toegevoegde waarde | mln euro | 11 575 | 10 930 | 10 442 | 10 881 | 43 828 | 11 354 | 10 251 | 10 332 | 11 525 | 43 462 | 13 034 | 12 877 | 12 230 | 12 499 | 50 640 | |
Bruto winst vóór belasting | mln euro | 10 053 | 9 927 | 9 150 | 11 298 | 40 428 | 11 025 | 12 430 | 10 643 | 12 838 | 46 936 | 12 965 | 16 520 | 14 466 | 15 208 | 59 159 | |
Winst van buitenlandse dochters | mln euro | 3 873 | 3 313 | 2 667 | 3 208 | 13 061 | 3 220 | 3 362 | 2 266 | 3 122 | 11 970 | 3 261 | 3 796 | 3 034 | 3 299 | 13 390 | |
Financieel vermogen | mln euro | -1 061 | 42 255 | 15 380 | 97 543 | 97 543 | 193 031 | 263 861 | 285 170 | 173 495 | 173 495 | 189 735 | 211 833 | 290 597 | 184 235 | 184 235 | |
Ontvangen inkomen uit vermogen | % totaal vorderingen | 0,9 | 1,0 | 1,0 | 1,1 | 1,1 | 1,2 | 1,2 | 1,3 | 1,4 | 1,4 | 1,6 | 1,9 | 2,1 | 2,4 | 2,4 | |
Betaald inkomen uit vermogen | % totaal schulden | 0,5 | 0,6 | 0,6 | 0,6 | 0,6 | 0,7 | 0,8 | 0,8 | 0,9 | 0,9 | 1,1 | 1,4 | 1,6 | 1,8 | 1,8 | |
Liquiditeit ratio monetaire instellingen | % | 27,6 | 28,1 | 28,8 | 27,3 | 27,3 | 28,8 | 27,0 | 28,1 | 24,7 | 24,7 | 26,5 | 25,3 | 25,4 | 23,1 | 23,1 | |
Financiële activa pensioenfondsen | mln euro | 1 862 226 | 1 926 147 | 1 915 793 | 1 963 984 | 1 963 984 | 1 868 476 | 1 730 115 | 1 685 434 | 1 670 300 | 1 670 300 | 1 700 233 | 1 710 198 | 1 701 905 | 1 774 141 | 1 774 141 | |
Arbeidsvolume werknemers | 1000 arbeidsjaren | . | . | . | . | 190 | . | . | . | . | 194 | . | . | . | . | . | |
Overheid geconsolideerd Totaal inkomsten | % bbp | 44,1 | 44,0 | 43,8 | 43,8 | 43,8 | 43,3 | 43,6 | 43,4 | 43,4 | 43,4 | 43,1 | 43,2 | 43,2 | 43,1 | 43,1 | |
Belasting- en premieontvangsten | % bbp | 39,3 | 39,1 | 38,8 | 38,8 | 38,8 | 38,4 | 38,5 | 38,0 | 38,0 | 38,0 | 37,6 | 38,1 | 38,5 | 38,6 | 38,6 | |
Totaal uitgaven | % bbp | 49,1 | 47,5 | 46,9 | 46,1 | 46,1 | 44,7 | 43,8 | 43,7 | 43,5 | 43,5 | 43,4 | 43,7 | 43,6 | 43,5 | 43,5 | |
Overheidsschuld (EMU) | % bbp | 55,1 | 54,1 | 52,2 | 51,7 | 51,7 | 50,0 | 50,0 | 48,2 | 50,1 | 50,1 | 48,3 | 46,9 | 45,8 | 46,5 | 46,5 | |
Overheidssaldo (EMU) | % bbp | -5,1 | -3,5 | -3,1 | -2,2 | -2,2 | -1,4 | -0,2 | -0,3 | -0,1 | -0,1 | -0,4 | -0,5 | -0,4 | -0,3 | -0,3 | |
Arbeidsvolume werknemers | 1000 arbeidsjaren | . | . | . | . | 1 019 | . | . | . | . | 1 044 | . | . | . | . | . | |
Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Exploitatieoverschot en gemengd inkomen | mln euro | 26 212 | 27 672 | 28 747 | 29 065 | 111 696 | 29 430 | 31 298 | 32 664 | 34 798 | 128 190 | 35 893 | 35 958 | 36 726 | 37 766 | 146 343 | |
Gemengd inkomen | mln euro | 20 292 | 21 496 | 22 424 | 22 629 | 86 841 | 22 399 | 23 122 | 23 738 | 24 778 | 94 037 | 25 268 | 25 150 | 25 304 | 26 474 | 102 196 | |
Beschikbaar inkomen (bruto) | mln euro | 100 678 | 125 091 | 106 654 | 112 906 | 445 329 | 107 840 | 133 819 | 117 946 | 126 440 | 486 045 | 123 763 | 148 766 | 128 880 | 134 912 | 536 321 | |
Reëel beschikbaar inkomen (netto) | % volumemutaties | 1,6 | 3,1 | 2,8 | 2,3 | 2,3 | 3,0 | 2,2 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 1,7 | 1,4 | 1,0 | 1,4 | 1,4 | |
Alternatief beschikbaar inkomen (bruto) | mln euro | 135 688 | 164 556 | 144 662 | 153 009 | 597 915 | 146 604 | 175 518 | 158 169 | 169 075 | 649 366 | 165 421 | 193 760 | 173 294 | 180 975 | 713 450 | |
Consumptieve bestedingen (bruto) | mln euro | 81 629 | 90 657 | 94 792 | 93 832 | 360 910 | 95 210 | 101 641 | 105 368 | 108 854 | 411 073 | 110 485 | 112 647 | 113 363 | 113 378 | 449 873 | |
Vrije / individuele besparingen | mln euro | 19 049 | 34 434 | 11 862 | 19 074 | 84 419 | 12 630 | 32 178 | 12 578 | 17 586 | 74 972 | 13 278 | 36 119 | 15 517 | 21 534 | 86 448 | |
Spaarquote | % beschikbaar inkomen | 23,0 | 31,5 | 16,4 | 20,9 | 23,3 | 16,8 | 27,9 | 14,7 | 17,1 | 19,4 | 14,4 | 27,4 | 15,4 | 18,8 | 19,4 | |
Investeringsquote | % beschikbaar inkomen | 13,8 | 11,9 | 12,7 | 12,7 | 12,7 | 14,2 | 12,5 | 12,8 | 12,7 | 13,0 | 13,8 | 12,0 | 12,2 | 12,4 | 12,6 | |
Spaartegoeden en overige deposito's | mln euro | 404 992 | 412 211 | 410 479 | 408 758 | 408 758 | 418 039 | 426 913 | 428 109 | 435 574 | 435 574 | 441 967 | 453 947 | 458 297 | 470 395 | 470 395 | |
Verzekerings- en pensioenregelingen | mln euro | 1 987 684 | 2 000 090 | 2 002 704 | 2 005 746 | 2 005 746 | 1 833 531 | 1 604 574 | 1 511 607 | 1 599 217 | 1 599 217 | 1 619 628 | 1 615 425 | 1 503 736 | 1 737 663 | 1 737 663 | |
Voorzieningen pensioenverzekeringen | mln euro | 1 797 573 | 1 809 912 | 1 812 146 | 1 814 645 | 1 814 645 | 1 648 212 | 1 428 672 | 1 339 898 | 1 432 427 | 1 432 427 | 1 451 821 | 1 447 714 | 1 338 616 | 1 566 652 | 1 566 652 | |
Woninghypotheken | mln euro | 758 587 | 767 128 | 777 751 | 785 477 | 785 477 | 793 965 | 804 429 | 810 999 | 813 300 | 813 300 | 816 639 | 819 943 | 823 353 | 826 157 | 826 157 | |
Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken | mln euro | 6 648 | 8 542 | 10 621 | 7 718 | 33 529 | 8 490 | 10 456 | 6 560 | 2 314 | 27 820 | 3 345 | 3 303 | 3 410 | 2 803 | 12 861 | |
Arbeidsvolume werknemers | 1000 arbeidsjaren | . | . | . | . | 392 | . | . | . | . | 411 | . | . | . | . | . | |
Arbeidsvolume zelfstandigen | 1000 arbeidsjaren | . | . | . | . | 1 317 | . | . | . | . | 1 389 | . | . | . | . | . | |
Buitenland Aandeel uitvoeroverschot in bbp | % bbp | 11,6 | 10,9 | 10,2 | 12,3 | 11,3 | 11,6 | 9,6 | 9,6 | 12,4 | 10,8 | 11,2 | 10,3 | 10,8 | 12,1 | 11,1 | |
Uitvoeroverschot | mln euro | 23 586 | 24 087 | 22 173 | 28 132 | 97 978 | 26 336 | 23 098 | 22 792 | 31 227 | 103 453 | 28 061 | 26 998 | 27 552 | 32 270 | 114 881 | |
Saldo primaire inkomens buitenland | mln euro | 6 590 | 5 282 | 5 032 | -2 988 | 13 916 | 2 944 | -6 510 | 3 849 | -9 209 | -8 926 | 608 | -2 889 | 5 732 | -9 225 | -5 774 | |
Saldo inkomensoverdrachten buitenland | mln euro | -2 227 | -1 970 | -1 575 | -660 | -6 432 | -1 744 | -717 | -1 555 | -1 644 | -5 660 | -1 579 | -1 110 | -1 557 | -431 | -4 677 | |
Saldo kapitaaloverdrachten buitenland | mln euro | -13 | 35 | -39 | 26 | 9 | -247 | -157 | 44 | -402 | -762 | -370 | -876 | -344 | -955 | -2 545 | |
Saldo lopende rekening | mln euro | 27 949 | 27 399 | 25 630 | 24 484 | 105 462 | 27 536 | 15 871 | 25 086 | 20 374 | 88 867 | 27 090 | 22 999 | 31 727 | 22 614 | 104 430 | |
Extern vermogen | mln euro | 812 781 | 841 691 | 755 212 | 812 567 | 812 567 | 849 772 | 834 521 | 793 348 | 720 697 | 720 697 | 674 315 | 685 835 | 696 600 | 742 626 | 742 626 | |
Extern vermogen; marktwaarde | mln euro | 897 943 | 941 315 | 899 768 | 970 450 | 970 450 | 975 252 | 931 035 | 883 204 | 808 979 | 808 979 | 786 201 | 785 945 | 790 051 | 847 779 | 847 779 |
Bron: CBS