Overheidsproductie en -consumptie; transacties, overheidssectoren
Gewijzigd op: 24 juni 2024
- Lijngrafiek
- Verticale staaf
- Horizontale staaf
- Let op: selectie wordt aangepast
Grafische presentatie
Delen
Gekopieerd naar klembord
- Tabeltoelichting
- Onderwerpen/classificaties
Tabelinformatie
Overheidsproductie en -consumptie; transacties, overheidssectoren
INHOUDSOPGAVE 1. Toelichting 2. Definities en verklaring van symbolen 3. Koppelingen naar relevante tabellen en artikelen 4. Bronnen en methoden 5. Meer informatie 1. TOELICHTING Deze tabel bevat gegevens over de productie en consumptie van de sector overheid. De overheidsproductie (output) wordt berekend vanuit de som van de productiekosten, die bestaan uit intermediair verbruik, beloning van werknemers, afschrijvingen, niet-productgebonden belastingen en niet-productgebonden subsidies. Doordat de ontvangen subsidies de kosten verlagen hebben de subsidies een negatieve waarde in deze tabel. Een deel van de overheidsproductie wordt verkocht op de markt, gebruikt voor investeringen in eigen beheer of wordt weliswaar verstrekt als niet-marktoutput, maar met een gedeeltelijke vergoeding. Het merendeel van overheidsproductie wordt gebruikt als overige niet-marktoutput vrijelijk beschikbaar gesteld aan de burgers via overheidsconsumptie. Overheidsconsumptie is onder te verdelen naar individuele en collectieve consumptieve bestedingen. De individuele overheidsconsumptie is gelijk aan de sociale overdrachten in natura van de overheid, die deels door de overheid zelf is geproduceerd en voor ander deel is aangekocht bij andere producenten. De collectieve overheidsconsumptie is het resterende deel van de overheidsconsumptie. De gebruikte begrippen sluiten aan bij de Nationale rekeningen. De Nationale rekeningen zijn gebaseerd op de internationale definities van het Europees Systeem van Rekeningen (ESR 2010). Het transactiemoment bepaalt het moment van boeken. De gepresenteerde gegevens sluiten aan bij de publicaties over de Nationale rekeningen. Er kunnen kleine tijdelijke verschillen met de publicaties van de Nationale rekeningen optreden doordat de gepubliceerde cijfers van de overheidsrekeningen soms actueler zijn. Gegevens beschikbaar vanaf: Jaarcijfers vanaf 1995. Status van de cijfers: Het verslagjaar 2023 heeft de status voorlopig, de verslagjaren 2022 en eerder hebben de status definitief. Wijzigingen per 24 juni 2024: Cijfers over het jaar 2023 zijn beschikbaar. De cijfers over jaar 2022 zijn nu definitief. In het kader van het revisiebeleid van de Nationale rekeningen zijn de jaarcijfers vanaf 1995 herzien. Wanneer komen er nieuwe cijfers? De eerste jaarcijfers worden zes maanden na afloop van het verslagjaar gepubliceerd. Vervolgens worden de jaarcijfers na 18 maanden gereviseerd. Hiernaast kunnen er tussentijdse actualisaties plaatsvinden om eind maart en eind september de meest actuele gegevens over de overheid aan de Europese Commissie te verstrekken. Informatie over het revisiebeleid van Nationale rekeningen is te vinden onder paragraaf 3 'relevante artikelen'. 2. DEFINITIES EN VERKLARING VAN SYMBOLEN Definitie: Sector overheid De overheid bestaat ten eerste uit eenheden die uitvoerende, wetgevende en rechterlijke bevoegdheden op nationaal of regionaal niveau hebben. Zij hebben daarmee de bevoegdheid belastingen en andere verplichte heffingen op te leggen en wetten vast te stellen die het gedrag van economische eenheden beïnvloeden. Het gaat hierbij in Nederland om het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Daarnaast worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd worden door de eerder genoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren. De sector overheid bestaat uit drie subsectoren: centrale overheid, lokale overheid en socialezekerheidsfondsen. Voor een uitgebreide uitleg over de definitie van de sector overheid zie paragraaf 4. Bronnen en methoden. Verklaring van symbolen: niets (blanco) : het cijfer kan op logische gronden niet voorkomen . : het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim * : voorlopige cijfers ** : nader voorlopige cijfers 3. KOPPELINGEN NAAR RELEVANTE TABELLEN EN ARTIKELEN Relevante tabellen: De overheidsinkomsten per kwartaal is te vinden in de tabel Overheidsinkomsten; transacties en overheidssectoren. De overheidsuitgaven per kwartaal is te vinden in de tabel Overheidsuitgaven; transacties en overheidssectoren. De overheidsuitgaven en overheidsconsumptie naar overheidsfunctie is te vinden in de tabel Overheidsuitgaven en bestedingen; functies, transacties, overheidssectoren. De tabel Bbp, productie en bestedingen; kwartalen, mutaties, nationale rekeningen geeft procentuele waarde-, volume- en prijsontwikkelingen over de productiecomponenten, de bestedingencategorieën en de inkomensbestanddelen van het bruto binnenlands product. Het CBS publiceert ook over macro-economische statistieken en gegevens volgens de eigen administratie van de overheid. Relevante artikelen: Informatie over het revisiebeleid en de publicatiestrategie van de Nationale rekeningen. De bijstellingen van de revisie van de nationale rekeningen voor het verslagjaar 2021 zijn beschreven in de Revisiepublicatie nationale rekeningen. Meer informatie is te vinden op de themapagina Overheid en politiek. 4. BRONNEN EN METHODEN De onderzoeksmethode van deze tabel is te vinden in de onderzoeksbeschrijving Overheidsfinanciën, macro-economisch. Voor een uitgebreide uitleg over de definitie van de sector overheid zie Lijst instellingen sector overheid. 5. MEER INFORMATIE Infoservice Copyright © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen. Verveelvoudiging is toegestaan, mits het CBS als bron wordt vermeld.
-
Onderwerpen
-
Overheidsproductie en -consumptie
Overheidsproductie en overheidsconsumptie De overheidsproductie (output P1) wordt berekend vanuit de som van de productiekosten, die bestaan uit intermediair verbruik P2, beloning van werknemers D1, afschrijvingen P51c, niet-productgebonden belastingen D29, niet-productgebonden subsidies D39 en het netto exploitatieoverschot B2n: P1 = P2 + P51c + D1 + D29 + D39 + B2n Doordat de ontvangen subsidies de kosten verlagen hebben de subsidies een negatieve waarde in deze tabel. Het netto exploitatieoverschot van de sector overheid is nul. Een deel van de overheidsproductie P1 wordt verkocht op de markt P11, gebruikt voor investeringen in eigen beheer P12, of wordt verstrekt met een vergoeding voor de niet-marktoutput P131. Het grootste deel van overheidsproductie wordt gebruikt voor overige niet-marktoutput P132. Er geldt dus: P1 = P11 + P12 + P131 + P132 Overheidsconsumptie P3 is onder te verdelen naar individuele P31 en collectieve consumptieve bestedingen P32: P3 = P31 + P32 De individuele overheidsconsumptie is gelijk aan de sociale overdrachten in natura van de overheid, die voor een deel door de overheid zelf is geproduceerd D631 en voor het andere deel is aangekocht bij andere producenten D632: P31 = D631 + D632 De collectieve overheidsconsumptie P.32 is het deel van overige niet markt-output P.132, dat niet aan individuele overheidsconsumptie D.631 is besteed. Er geldt dus ook: P132 = D631 + P32 Voor de saldi geldt: B1g = P1 - P2 = B1n + P51c B1n = D1 + D29 + D39 + B2n
-
-
Institutionele sectoren
-
Overheid
De overheid bestaat ten eerste uit eenheden die uitvoerende, wetgevende en rechterlijke bevoegdheden op nationaal of regionaal niveau hebben. Zij hebben daarmee de bevoegdheid belastingen en andere verplichte heffingen op te leggen en wetten vast te stellen die het gedrag van economische eenheden beïnvloeden. Het gaat hierbij in Nederland om de Rijksoverheid, gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Daarnaast worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd worden door de eerder genoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren. De sector overheid bestaat uit drie subsectoren: centrale overheid, lokale overheid en socialezekerheidsfondsen.
-
-
Transacties en saldi
-
P1 Output
Het totaal aan goederen en diensten dat is geproduceerd. Ook wel productie genoemd. Hiervan bestaan drie soorten: - marktoutput: goederen en diensten die op de markt zijn afgezet of waarvoor dit in de toekomst de bedoeling is. - output voor eigen finaal gebruik: goederen en diensten voor eigen consumptie of voor investeringen door dezelfde institutionele eenheid als die welke die goederen en diensten heeft geproduceerd. - niet-marktoutput: goederen en diensten die gratis of tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden zijn geleverd. De output wordt gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit zijn de prijzen die door producenten zelf worden ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er namelijk vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld. Door de producent afzonderlijk in rekening gebrachte vervoerskosten zijn niet inbegrepen. Ook de waardeverandering van financiële en niet-financiële activa (productiemiddelen) tijdens de verslagperiode zijn niet inbegrepen. Inbegrepen is de productie van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
-
P11 Marktoutput
Marktoutput bestaat uit de output die op de markt wordt afgezet of waarvoor dit de bedoeling is. De marktoutput omvat: - producten die tegen een economisch significante prijs worden verkocht; - producten die worden geruild; - producten die worden gebruikt voor betalingen in natura (inclusief beloning van werknemers in natura en gemengd inkomen in natura); - producten die voor eigen gebruik zijn geproduceerd zoals investeringen in eigen beheer, eigen woningdiensten en landbouwproducten voor eigen consumptie door landbouwers.
-
P12A Investeringen in eigen beheer
Producten die worden gebruikt voor eigen investeringen, kunnen door alle sectoren worden geproduceerd. Voorbeelden van dergelijke producten zijn: a) gereedschapswerktuigen die door technische ondernemingen worden geproduceerd; b) woningen, of uitbreidingen van woningen, die door huishoudens worden geproduceerd; c) in eigen beheer geproduceerde bouwwerken, ook indien deze door groepen huishoudens gezamenlijk worden geproduceerd; d) in eigen beheer geproduceerde computerprogrammatuur; e) in eigen beheer uitgevoerd onderzoeks- en ontwikkelingswerk. Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling worden alleen als investeringen in vaste activa behandeld wanneer bij de ramingen in alle lidstaten een voldoende hoog niveau van betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid wordt bereikt.
-
P13 Niet-marktoutput
Niet-marktoutput betreft output die gratis of tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden wordt geleverd. Niet-marktoutput wordt ingedeeld in betalingen voor niet-marktoutput, bestaande uit diverse vergoedingen en bijdragen, en niet-marktoutput, overige, bestaande uit output die gratis wordt geleverd. Er zijn twee redenen om niet-marktoutput te produceren: - het kan technisch onmogelijk zijn om personen voor collectieve diensten te laten betalen omdat hun verbruik van dergelijke diensten niet kan worden gevolgd en gecontroleerd. De productie van collectieve diensten wordt door overheidsinstellingen georganiseerd en uit andere fondsen gefinancierd dan uit de verkoop, namelijk uit belastingen of andere overheidsinkomsten; - overheidsinstellingen en izw's t.b.v. huishoudens kunnen ook goederen of diensten produceren die zij tegen betaling aan individuele huishoudens hadden kunnen verstrekken, maar die zij in het kader van sociaal of economisch beleid gratis verstrekken. Voorbeeld hiervan is het gratis of tegen economisch niet-significante prijzen verstrekken van onderwijs- of gezondheidsdiensten.
-
P131 Betalingen voor niet-marktoutput
Betalingen voor niet-marktoutput betreft output die tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden wordt geleverd. Er zijn twee redenen om niet-marktoutput te produceren: a) het kan technisch onmogelijk zijn om personen voor collectieve diensten te laten betalen omdat hun verbruik van dergelijke diensten niet kan worden gevolgd en gecontroleerd. De productie van collectieve diensten wordt door overheidsinstellingen georganiseerd en uit andere fondsen gefinancierd dan uit de verkoop, namelijk uit belastingen of andere overheidsinkomsten; b) overheidsinstellingen en izw's t.b.v. huishoudens kunnen ook goederen of diensten produceren die zij tegen betaling aan individuele huishoudens hadden kunnen verstrekken, maar die zij in het kader van sociaal of economisch beleid gratis verstrekken. Voorbeeld hiervan is het gratis of tegen economisch niet-significante prijzen verstrekken van onderwijs- of gezondheidsdiensten.
-
P132 Overige niet-marktoutput
Overige niet-marktoutput betreft output die gratis aan andere eenheden wordt geleverd. Er zijn twee redenen om niet-marktoutput te produceren: a) het kan technisch onmogelijk zijn om personen voor collectieve diensten te laten betalen omdat hun verbruik van dergelijke diensten niet kan worden gevolgd en gecontroleerd. De productie van collectieve diensten wordt door overheidsinstellingen georganiseerd en uit andere fondsen gefinancierd dan uit de verkoop, namelijk uit belastingen of andere overheidsinkomsten; b) overheidsinstellingen en izw's t.b.v. huishoudens kunnen ook goederen of diensten produceren die zij tegen betaling aan individuele huishoudens hadden kunnen verstrekken, maar die zij in het kader van sociaal of economisch beleid gratis verstrekken. Voorbeeld hiervan is het gratis of tegen economisch niet-significante prijzen verstrekken van onderwijs- of gezondheidsdiensten.
-
P2 Intermediair verbruik
Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
-
B1g Bruto toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De output is gewaardeerd tegen basisprijzen, dit is de verkoopprijs exclusief de handels- en vervoersmarge en exclusief de afgedragen productgebonden belastingen en de ontvangen productgebonden subsidies. Het intermediair verbruik is gewaardeerd tegen aankoopwaarde exclusief niet-aftrekbare btw. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degene die in buitenlandse handen zijn. In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en 'netto' na aftrek van het verbruik van vaste activa.
-
P51c Verbruik van vaste activa
De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd. Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.
-
B1n Netto toegevoegde waarde
De netto toegevoegde waarde is de bruto toegevoegde waarde verminderd met het verbruik van vaste activa. De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De output is gewaardeerd tegen basisprijzen, dit is de verkoopprijs exclusief de handels- en vervoersmarge en exclusief de afgedragen productgebonden belastingen en de ontvangen productgebonden subsidies. Het intermediair verbruik is gewaardeerd tegen aankoopwaarde exclusief niet-aftrekbare btw. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degene die in buitenlandse handen zijn. In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en 'netto' na aftrek van het verbruik van vaste activa.
-
D1 Beloning van werknemers
De totale vergoeding, in geld of in natura, die door een werkgever aan een werknemer verschuldigd is voor de arbeid die deze tijdens een verslagperiode heeft verricht. De beloning van werknemers is gelijk aan het totaal van lonen en sociale premies ten laste van werkgevers.
-
D11 Lonen
De vergoedingen voor de werknemer, die in een bepaalde periode arbeid verricht, en die ten laste komen van de werkgever, inclusief de door de werkgever ingehouden loonbelasting en de sociale premies die ten laste komen van de werknemer. De belangrijkste vorm van loon is 'loon in geld' (inclusief de ingehouden loonbelasting en werknemerspremies). Dit loon omvat het basis bruto loon, premies, provisies, toeslagen, overwerkloon, gevarengeld, bijzondere beloningen en fooien, maar ook onkostenvergoedingen in verband met de dienstbetrekking (zoals een vergoeding of tegemoetkoming voor de kosten van woon-werkverkeer). Bijzondere beloningen omvatten vakantiegeld, tantième, gratificaties, winstuitkeringen en een dertiende of veertiende maand. Doorbetaald loon bij ziekte behoort niet tot de lonen, maar wordt toegerekend aan de sociale premies ten laste van werkgevers. Naast 'loon in geld' kan 'loon in natura' onderdeel van het loon uitmaken, als dit voor de werknemer een voordeel uit dienstbetrekking is. Voorbeelden van loon in natura zijn het privégebruik van de auto van de zaak, dienstwoningen, het rentevoordeel van geldleningen, tegen korting of gratis verkregen producten van de zaak en werkgeversbijdragen aan kinderopvang.
-
D12 Sociale premies t.l.v. werkgevers
De sociale premies ten laste van de werkgever hebben betrekking op de werkgeversbijdragen in het kader van de sociale zekerheid. De sociale premies ten laste van werkgevers kunnen onderverdeeld worden in werkelijke sociale premies ten laste van werkgevers en toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers. De werkelijke sociale premies ten laste van werkgevers omvatten alle premies voor de wettelijke sociale verzekering en de particuliere sociale premies (waaronder pensioenpremies ten laste van werkgevers). De toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers zijn rechtstreekse sociale uitkeringen door werkgevers aan (voormalige) werknemers zonder tussenkomst van andere institutionele eenheden of fondsen. Het merendeel bestaat uit doorbetaalde lonen bij ziekte.
-
D29 Niet-productgebonden belastingen
Dit zijn de belastingen op productie die producenten moeten betalen, ongeacht de hoeveelheid of de waarde van de geproduceerde of verkochte producten. Voorbeelden hiervan zijn de onroerendezaakbelasting, reinigingsrechten en rioolrechten betaald door producenten.
-
D39 Subsidies niet-productgebonden
Onder subsidies die niet-productgebonden zijn, vallen de subsidies op productie, die niet direct relateerbaar zijn aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en verkochte producten. Het betreft vooral landbouwsubsidies, subsidies op R&D en loonsubsidies.
-
B2n Netto exploitatieoverschot
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers, het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer en verminderd met het verbruik van vaste activa. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.
-
P3 Consumptieve bestedingen
Uitgaven aan goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele of collectieve behoeften. De consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland worden gedaan, maar het gaat altijd om uitgaven door ingezeten institutionele eenheden, dat wil zeggen in Nederland gevestigde huishoudens, izw's t.b.v. huishoudens en overheidsinstanties. Consumptieve bestedingen worden gedaan door huishoudens, izw's t.b.v. huishoudens en de overheid. Ondernemingen consumeren niet: kosten aan goederen en diensten die ondernemingen maken ten behoeve van hun productie vallen hier niet onder, maar onder intermediair verbruik of investeringen. De overheid is een speciaal geval. Ook de overheid kent intermediair verbruik, naar analogie van ondernemingen. Maar de productie die de overheid levert en waar niet rechtstreeks voor wordt betaald, niet-markt-output (veiligheid bijvoorbeeld), valt onder de (overheids-)consumptie. Het heet dat de overheid 'haar eigen productie consumeert'. Binnen de nationale rekeningen moet alles wat wordt geproduceerd namelijk ook worden afgenomen. Dat de consumptie van de overheidsproductie bij de overheid zelf is neergelegd, is een conventie. Daarnaast bevat de overheidsconsumptie ook door de overheid verstrekte sociale uitkeringen in natura zoals basiszorg en huurtoeslag.
-
P31 Individuele consumptieve bestedingen
Individuele consumptieve bestedingen zijn uitgaven van ingezeten institutionele eenheden voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele behoeften of wensen van leden van de samenleving. De consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland worden gedaan. Consumptieve bestedingen vinden plaats door huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en de overheid.
-
D631 Overdrachten niet-marktproducten
Sociale overdrachten in natura - niet-marktproducten van de overheid en izw's t.b.v. huishoudens zijn goederen en diensten die door niet-marktproducenten rechtstreeks aan de begunstigden worden geleverd.
-
D632 Uitkeringen in natura (aangekocht)
Uitkeringen in natura (aangekocht).
-
P32 Collectieve consumptieve bestedingen
Uitgaven voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van collectieve behoeften of wensten van leden van de gemeenschap. Collectieve consumptieve bestedingen vinden plaats bij de overheid en betreft met name uitgaven voor diensten op het gebied van: - openbaar bestuur, beveiliging en defensie; - ordehandhaving, wet- en regelgeving; - milieubescherming; - speur- en ontwikkelingswerk; - infrastructuur en economische ontwikkeling.
-
-
Perioden
-
1995
-
2000
-
2005
-
2010
-
2015
-
2020
-
2021
-
2022
-
2023*
Voorlopige cijfers
-
Toon opties
Variabelen kunnen gesleept worden naar de kop, rijen of kolommen van de tabel. In de kop is maar één item van een variabele te selecteren.
| |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| |||||||||||
| 1995 | 2000 | 2005 | 2010 | 2015 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023* | ||
mln euro | |||||||||||
Overheid | P1 Output | 64 961 | 81 092 | 105 176 | 130 280 | 130 847 | 150 107 | 161 662 | 179 345 | 187 522 | |
P11 Marktoutput | 6 594 | 8 455 | 11 098 | 13 687 | 11 563 | 7 652 | 9 769 | 15 416 | 9 077 | ||
P12A Investeringen in eigen beheer | 2 356 | 3 170 | 4 424 | 5 178 | 5 622 | 6 613 | 7 039 | 7 379 | 7 773 | ||
P13 Niet-marktoutput | 56 011 | 69 467 | 89 654 | 111 415 | 113 662 | 135 842 | 144 854 | 156 550 | 170 672 | ||
P131 Betalingen voor niet-marktoutput | 5 786 | 7 671 | 9 312 | 10 302 | 11 550 | 12 134 | 12 937 | 13 870 | 14 679 | ||
P132 Overige niet-marktoutput | 50 225 | 61 796 | 80 342 | 101 113 | 102 112 | 123 708 | 131 917 | 142 680 | 155 993 | ||
P2 Intermediair verbruik | 20 621 | 26 262 | 34 412 | 43 625 | 43 306 | 51 122 | 56 856 | 60 563 | 67 222 | ||
B1g Bruto toegevoegde waarde | 44 340 | 54 830 | 70 764 | 86 655 | 87 541 | 98 985 | 104 806 | 118 782 | 120 300 | ||
P51c Verbruik van vaste activa | 10 460 | 12 928 | 16 912 | 20 843 | 22 778 | 25 805 | 26 946 | 29 168 | 30 853 | ||
B1n Netto toegevoegde waarde | 33 880 | 41 902 | 53 852 | 65 812 | 64 763 | 73 180 | 77 860 | 89 614 | 89 447 | ||
D1 Beloning van werknemers | 32 069 | 39 623 | 49 422 | 59 896 | 60 227 | 72 588 | 75 463 | 82 007 | 88 838 | ||
D11 Lonen | 25 427 | 30 783 | 36 706 | 45 565 | 45 165 | 53 603 | 55 553 | 59 633 | 65 143 | ||
D12 Sociale premies t.l.v. werkgevers | 6 642 | 8 840 | 12 716 | 14 331 | 15 062 | 18 985 | 19 910 | 22 374 | 23 695 | ||
D29 Niet-productgebonden belastingen | 316 | 471 | 568 | 678 | 953 | 1 000 | 973 | 1 114 | 1 268 | ||
D39 Subsidies niet-productgebonden | -26 | -245 | -370 | -369 | -37 | -481 | -419 | -362 | -389 | ||
B2n Netto exploitatieoverschot | 1 521 | 2 053 | 4 232 | 5 607 | 3 620 | 73 | 1 843 | 6 855 | -270 | ||
P3 Consumptieve bestedingen | 73 583 | 92 704 | 123 401 | 168 710 | 173 811 | 209 743 | 226 371 | 241 898 | 264 091 | ||
P31 Individuele consumptieve bestedingen | 43 692 | 56 644 | 78 589 | 114 553 | 118 463 | 142 389 | 155 178 | 165 040 | 178 925 | ||
D631 Overdrachten niet-marktproducten | 20 334 | 25 736 | 35 530 | 46 956 | 46 764 | 56 354 | 60 724 | 65 822 | 70 827 | ||
D632 Uitkeringen in natura (aangekocht) | 23 358 | 30 908 | 43 059 | 67 597 | 71 699 | 86 035 | 94 454 | 99 218 | 108 098 | ||
P32 Collectieve consumptieve bestedingen | 29 891 | 36 060 | 44 812 | 54 157 | 55 348 | 67 354 | 71 193 | 76 858 | 85 166 |
Bron: CBS